De klik kwam tijdens het schrijven van de preek. Die zou gaan over 1 Korinthe 15, dat machtige hoofdstuk over de opstanding. Ik had (vond ikzelf) nog wel een aardig begin bedacht: een historisch feitje, hier uit de regio Rotterdam. Ik begon zó: 'Kent u de drie dorpen Geervliet, Heenvliet en Abbenbroek? Drie rustige plaatsen in de buurt van Spijkenisse. Maar dat was wel anders op Eerste Paasdag 1866. De drie hervormde predikanten van Geervliet, Heenvliet en Abbenbroek, jonge mensen, hadden afgesproken om op die dag eindelijk hun gemeentes uit de droom te helpen. Die dag verkondigden de predikanten Duker, Van Loenen Martinet en Van Manen dat Jezus natuurlijk níet echt lichámelijk was opgestaan. Want ja, wees nou toch eerlijk: dat is eenvoudigweg onmogelijk. Een dood lichaam kan niet tot leven komen. Wat was het gevolg, in Geervliet, Heenvliet en Abbenbroek? Grote opschudding, en een leeglopende kerk.'
Toen schreef ik, bijna automatisch verder: 'Ook vandaag de dag zijn er mensen, heel wat mensen, die niet geloven dat Jezus lichamelijk is opgestaan. Niet alleen gemeenteleden, ook predikanten. Een dood lichaam kan toch niet opstaan?' Maar opeens merkte ik, dat er iets ging haken. Wat deed ik? Ik ging óver andere mensen praten, mensen die natúúrlijk niet onder mijn gehoor zouden zitten. Mensen die een beetje dom waren, want het stáát er toch gewoon, dat Jezus lichamelijk opstond?! Of mensen die zelfingenomen hun verstand boven het Woord van God plaatsten... Opeens merkte ik hoezeer ik veroordelend en denigrerend dacht. En ik merkte ook hoe gemakkelijk dat is: mensen met een paar zinnen afschrijven, en dan voor eigen parochie de voorspelbare boodschap herhalen. Daarom heb ik de laatste paar zinnen weggehaald en ik ben heel anders verder gegaan: 'Misschien zit u hier en zegt u: "Ja, ik heb daar eigenlijk ook moeite mee. Kun je niet gewoon zeggen dat Jezus in de gedachten van Zijn discipelen voortleefde? Dat dát eigenlijk Zijn opstanding is? Niet een lichaam dat tot leven komt, maar de ideeën die verder gaan? Waarom zou je nu per se moeten geloven in een lichamelijke opstanding van Jezus?"' De preek werd er in één klap stukken beter op. En heel wat spannender. Want ik kon me er nu niet meer gemakkelijk vanaf maken. Ik dwong mezelf om duidelijk te maken, waarom het geloof in de lichamelijke opstanding zo'n wezenlijk onderdeel is van het Evangelie, de boodschap waardoor je als mens van nu in de vrijheid wordt gezet. Die dag heb ik geleerd, hoe goed het is om te preken in de tweede persoon, in plaats van de derde persoon. De derde persoon, dat is de hij- en de zij-vorm. Zó preken, dat is o zo eenvoudig. De één krijgt krijgt een sneer, de ander een pluim. Maar de tweede persoon, de u-vorm, de jij- vorm, dat wordt heel wat persoonlijker. Daardoor ook moeilijker. Maar veel beter. Misschien wel omdat de tweede persoon dichter ligt bij de eerste persoon, de ik-vorm. Dichter bij jezelf. Dichter bij je hart.
C.M. van Loon, missionair predikant Capelle-Schollevaar